Ik lig op mijn rug. Hoog boven me zie ik een blauwe lucht langzaam grijs worden. Lichtgrijze wolken kruipen langzaam naar links. In de verte rommelt het. Een grote groep vogels vliegt over. Ze vliegen tegen de wolken in.
Rechts ruist de berk die mijn opa geplant heeft. De zaadjes van afgelopen herfst liggen op de grond en waaien in mijn richting, ze prikken in mijn arm. Het gras op dit grasveld heeft lang geleden al plaats gemaakt voor mos. Ook het mos prikt, in mijn benen. Op mijn kleine teen heeft zich een mug genesteld. Ik wiebel met mijn voet, maar de mug heeft zijn visitekaartje al achter gelaten. Het gerommel uit de verte is dichterbij gekomen. Ik kan bijna de aparte donderslagen horen.
Het is warm, en ik voel het zweet in mijn nek kriebelen. De wind blaast meer berkenzaadjes mijn kant op. Ik veeg ze van mijn gezicht.
Links ligt mijn zusje op de trampoline. Ze is opgehouden met springen en heeft nu de slappe lach. Haar gegiechel is aanstekelijk.
Als het gerommel boven ons huis hangt sta ik op. "Kom Guikje, we gaan naar binnen. Het onweert."
Nog geen minuut later klettert de regen tegen de ramen.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment